Lijntype
In bouwkundige tekeningen worden voor bepaalde toepassingen steeds dezelfde lijntypen gebruikt. De afspraken die hierover zijn gemaakt, zijn na te lezen in NEN-ISO 128-23 (nl).
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste lijnen en hun toepassingen.
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste lijnen en hun toepassingen.
Getrokkenlijn
Deze lijn wordt gebruikt als: * zichtbare begrenzingslijn (1) * arceringslijn (2) * maatlijn en hulplijnen (3) * roosterlijn (4) * afbreeklijn (5) Streeplijn Deze lijn wordt gebruikt als: * niet-zichtbare begrenzingslijn (5) * arceringslijn (6) Gemengdestreeplijn (verhouding lange en korte streep 3:1) Deze lijn wordt gebruikt als: hartlijn (7) stramienlijn (8) doorsnedelijn (9) afbreeklijn (10) |
Stippellijn
De stippellijnen worden in roosters gebruikt, onder andere in tekeningen met modulaire coördinatie. Lijnsymbolen Aan een lijntype kan een lijn symbool gekoppeld worden, wat extra betekenis aan de lijn geeft: Opmerking: Een aanhaallijn met punt eindigt altijd binnen een begrenzingslijn, een aanhaallijn met pijl eindigt altijd op een begrenzingslijn. |
Lijndikte
Het gebruik van verschillende lijndikten maakt een tekening duidelijker. Door verschillende lijndikten in een tekening te gebruiken kan onderscheid gemaakt worden tussen aanzicht en doorsnede, nieuw en oud, omtrek en invulling, etc.
Pen- en lijndiktes worden weergegeven in milimeters. Meestal worden voor één tekening drie lijndikten gebruikt: dun, dik en extra dik.
Deze verhouden zich onderling als 1:2:4. Een voorbeeld van een lijndiktenset is dus: 0.13, 0.25 en 0.5.
De lijndikten worden dan liefst voor het hele project toegepast. De keuze voor een lijndiktenset heeft te maken met de soort, de grootte en de schaal van de tekening. Een belangrijke regel is dat een doorsnedelijn altijd dikker is dan een aanzichtlijn.
De opeenvolging van pendiktes (0,35 maal 1,4 is 0,5 en 0,5 maal 1,4 is 0,7 etcetera) is gebasseerd op de kopieerbaarheid. De verhouding van lijndiktes blijft bij kopieren van een tekening van bijvoorbeeld A4 naar A3 gelijk. Waar een lijndikte van 0,35 is gebruikt wordt dit nu een 0,5.
Pen- en lijndiktes worden weergegeven in milimeters. Meestal worden voor één tekening drie lijndikten gebruikt: dun, dik en extra dik.
Deze verhouden zich onderling als 1:2:4. Een voorbeeld van een lijndiktenset is dus: 0.13, 0.25 en 0.5.
De lijndikten worden dan liefst voor het hele project toegepast. De keuze voor een lijndiktenset heeft te maken met de soort, de grootte en de schaal van de tekening. Een belangrijke regel is dat een doorsnedelijn altijd dikker is dan een aanzichtlijn.
De opeenvolging van pendiktes (0,35 maal 1,4 is 0,5 en 0,5 maal 1,4 is 0,7 etcetera) is gebasseerd op de kopieerbaarheid. De verhouding van lijndiktes blijft bij kopieren van een tekening van bijvoorbeeld A4 naar A3 gelijk. Waar een lijndikte van 0,35 is gebruikt wordt dit nu een 0,5.